Geldwerving en vermogensbeheer
Liefdegaven. Wat zegt de kerkorde over geldwerving en vermogensbeheer? Het woord 'geld' komt in de kerkorde niet voor. Toch is er vanuit de kerkorde genoeg te zeggen over dit thema. Ds. Lieuwe Giethoorn laat zijn licht schijnen over geldwerving en vermogensrechtelijke aangelegenheden.
Geld - een beladen term
In de christelijke traditie is geld een beladen onderwerp. Geld behoort tot de stoffelijke zaken, het slijk der aarde. In de hemel is geen geld (noch bier). In het evangelie is geld het veldteken van de Mammon: de god met eurotekens in zijn ogen, die mens en samenleving aanzet tot geldzucht en gierigheid.
De Willibrordvertaling vertaalt ‘mammon’ met ‘geldduivel’. Dat is goed gevonden: de Mammon als tegenstrever van God, die Liefde is. ‘Je kunt niet God dienen en de Mammon’, zegt Jezus tegen zijn leerlingen. En toen Jezus zijn leerlingen erop uit stuurde om de onreine geesten - waaronder de geldzucht - uit te drijven, droeg Hij hen op niets mee te nemen voor onderweg, geen brood, geen reistas en al helemaal geen geld. Ze mochten geheel vertrouwen op de wervingskracht van de Liefde.
Liefdegaven
In de kerkorde wordt daarom over geld gesproken als liefdegaven. Artikel V lid 3, waarin de specifieke roeping van de verschillende ambten wordt beschreven, noemt als eerste taak van de diakenen: ‘de dienst aan de Tafel van de Heer en het inzamelen en uitdelen van de liefdegaven’. Wie wordt opgenomen in de gemeenschap van de Liefde die zich in Jezus heeft gegeven als brood en wijn voor de mensen, leert zijn of haar geld te zien als een gave van God om liefde uit te delen. Aan de tafel van de Heer wordt geld geheiligd tot een middel om liefde te doen. Natuurlijk is dat een taak voor diakenen. Zij zijn de kelners aan de tafel van de Heer. Zij staan er met de neus bovenop en zijn het beste in staat om ons daarin voor te gaan.
Vermogensrechtelijke aangelegenheden
Even eerder in Artikel V-3 komen we nog een andere term voor geld tegen, als gesproken wordt over de taak van de ouderlingen-kerkrentmeesters. Die omvat ‘de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente van niet-diaconale aard’. De hervormde kerkorde sprak Bijbels verantwoord over ‘stoffelijke aangelegenheden’. In de huidige kerkorde is een meer zakelijke term gekozen die bovendien de moderne lading van de materie dekt: ‘vermogensrechtelijke aangelegenheden’. Het is een verzamelterm voor financiële en andere materiële zaken van de gemeente: gebouwen, archieven en registers, en het beheer daarover; maar ook: geldwerving, traktementen en salarissen, arbeidsovereenkomsten, verzekeringen en rechtshandelingen. Het werven en besteden van de gelden en de administratie daarvan is daar een onderdeel van.
De uitdrukking ‘van niet-diaconale aard’ herinnert aan het principiële onderscheid dat we in onze kerk hanteren tussen diaconale en niet-diaconale geldstromen. Niet-diaconaal is alles wat te maken heeft met het functioneren van de gemeente als organisatie. Die kunnen we beter niet vermengen met het geld dat bestemd is voor de dienst van de barmhartigheid.
Collecte en vrijwillige bijdrage
De kerk is geen vereniging van leden die contributie betalen of ‘kerkbelasting’, zoals vroeger, toen kerk en staat niet strikt van elkaar waren gescheiden. In ons land zijn bijdragen aan de kerk vrijwillig. Dat vrijwillige karakter past goed bij het doel waarvoor die zijn bestemd: bouwen aan en in stand houden van een gemeenschap van de Liefde. Verplichte liefde is geen liefde. In de Bijbel is liefde een wegwijzing, een kans. ‘Je ziet het pas als je het doorhebt.’
In de Lutherse Kerk in Groningen, waar ik af en toe mag voorgaan, is het gebed over de gaven een belangrijk moment in de kerkdienst. Als de gaven der dankbaarheid bijeen zijn gebracht, gaat de diaken naar de gerfkamer om even later terug te keren met een zilveren offerschaal met daarin het ingezamelde geld, afgedekt met een wit geborduurd kleedje. Voordat de diaken de schaal op de tafel plaatst, dankt de voorganger voor deze gaven, met als slotzin: ‘Want het komt alles van U en wij geven het U uit uw hand.’
Geldelijke bijdragen van gemeenteleden worden in de kerk gezien als ‘offergaven’, het uitdelen van wat ons gegeven is. Die bijdragen zijn niet verplicht. Maar wel nodig, zeer nodig zelfs. De organisatie kerk (en de diaconie) kan niet van de wind leven. Daarom doen de diakenen en ouderlingen-kerkrentmeesters vrijmoedig een beroep op ons om ruimhartig bij te dragen aan diaconie en gemeente. Zij voelen zich daarin gesteund door een mooie zin uit de kerkorde: ‘Alle leden zijn geroepen en gerechtigd hun gaven aan te wenden tot vervulling van de opdracht die Christus aan de gemeente geeft (art. IV-2).’
Omgaan met geld
In de kerkorde staan enkele aanwijzingen over de wijze waarop we in de kerk met geld omgaan. Die omgang moet transparant zijn tot op de kern van kerk-zijn, leerden we van Kerk 2025. Het is dan ook een goede greep van de Protestantse kerkorde om te spreken over ‘ouderling-kerkrentmeester’. De term ‘kerkrentmeester’ hebben we ontvangen van de Lutherse traditie. En zij op haar beurt vanuit het Nieuwe Testament. Daar heette zo iemand een ‘oikonomos’, een econoom. Dat was een openbaar bestuurder, die het vermogen van een stad beheerde of iemand die een huishouding bestierde. Een rentmeester naar Bijbels ontwerp voert het beheer over het bezit van de gemeenschap en heeft de volmacht om dat te besteden of uit te delen.
Beleidsplan, begroting en jaarrekening
De wijze waarop het geld van de gemeente wordt beheerd dient volgens de kerkorde doelgericht en verantwoord te geschieden. Om twee redenen:
het geld is bestemd om ‘de lofprijzing van de Naam des Heren en de dienst aan de wereld’ mogelijk te maken en in stand te houden (Art. IV lid 3);
het geld is bijeengebracht door vrijwillige bijdragen en giften van gemeenteleden.
Van de colleges van kerkrentmeesters en diakenen wordt dan ook verwacht dat zij ‘bij het beheren van en het beschikken over de aan hen toevertrouwde vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente binnen de grenzen blijven van het door de kerkenraad vastgestelde beleidsplan en de door de kerkenraad vastgestelde begroting’. Daarmee zijn meteen ook de verhoudingen binnen de kerkenraad helder: de kerkenraad bepaalt, na overleg met de gemeenteleden en de organen van bijstand, in het beleidsplan de doelen van het leven en werken van de gemeente. Aan de colleges is de zorg over de vermogensrechtelijke aangelegenheden, die voor het bereiken van die doelen nodig zijn, toevertrouwd. Zij stemmen hun beleid af op het beleid van de kerkenraad en rapporteren daarover aan de kerkenraad.
Een belangrijk instrument voor de aansturing van het beheer over de huishouding van de gemeente is de jaarlijkse begroting. Daarin worden de jaarlijkse inkomsten van de gemeente en de diaconie geraamd en bepaald aan welke doelen deze zullen worden besteed. Deze begroting wordt voorbereid door de colleges en de kerkenraad samen en vastgesteld door de kerkenraad. Bij het opstellen van de begroting stelt de kerkorde de randvoorwaarde dat de colleges elk jaar met de kerkenraad en de daarvoor in aanmerking komende organen van de gemeente overleg voert over de samenhang tussen beleidsplan, begrotingen en het collecterooster (ord. 11-5-1).
De colleges leggen elk jaar achteraf verantwoording af van hun beheer aan de kerkenraad en de gemeente door middel van het opstellen van een jaarrekening van de gemeente en de diaconie, die door de kerkenraad moet worden vastgesteld.
Voorafgaande betrokkenheid van gemeenteleden
Het bepalen van het beleid en de financiële vertaling daarvan raakt alle gemeenteleden in hun geloofsleven. En in hun portemonnee. Dat kan en mag volgens de kerkorde dan ook niet buiten hen omgaan. In artikel V-5 is bepaald dat ‘de kerkenraad geen besluiten neemt in aangelegenheden die voor het leven van de gemeente van wezenlijk belang zijn, zonder de leden van de gemeente daarin gekend en daarover gehoord te hebben.’ Dit is een algemene regel die altijd geldt. Om misverstand te voorkomen wordt deze regel bij belangrijke momenten door de kerkorde nog eens expliciet voorgeschreven (zie ord. 4-7).
Dat is ook het geval bij het opstellen van de begroting en jaarrekening. De kerkorde bepaalt dat deze stukken niet door de kerkenraad worden vastgesteld ‘voordat de gemeenteleden in de gelegenheid zijn gesteld van de inhoud daarvan kennis te nemen en hun mening daarover kenbaar te maken’ (Ord. 11-5-4 en 11-6-2).
Geldwerving
Als het goed is weten we op deze wijze precies wat er van ons als gemeenteleden wordt verwacht aan vrijwillige bijdrage en diaconale giften. Gezamenlijk hebben wij ons immers gecommitteerd aan de beleidsdoelen en wijze van financiering daarvan.
Maar dat valt in de praktijk vaak tegen. Meestal kampen de diakenen en kerkrentmeesters met een jaarlijks tekort omdat de vrijwillige bijdragen en de zondagse collecten achterblijven bij de ramingen.
De praktijk leert dat wij als gemeenteleden telkens geprikkeld moeten worden om aan onze verplichtingen te voldoen. Als we weten wat er met ons geld gebeurt, willen we wel dieper in de buidel tasten. Het jaarlijkse gezamenlijk overleg over het collecterooster en de geldwerving is daarvoor een belangrijk moment voor de kerkrentmeesters en diakenen. Het biedt de kans om vooraf een plan de campagne te maken voor een effectieve en slimme geldwerving. Een verzoek om een jaarlijkse vrijwillige bijdrage vraagt op zijn minst om een toelichting op de begroting van de gemeente en de doelen en prioriteiten die daarin zijn gesteld.
En een mededeling van een collectedoel kan niet volstaan met de zin: ‘De eerste rondgang is voor de diaconie en de tweede voor de kerkrentmeesters.’ Je weet dan zeker dat de collectezak weinig geldpapier zal bevatten.
De kerkorde gaat ervan uit dat gemeenteleden en ambtsdragers hun roeping nakomen. Maar daarbij moeten we elkaar wel een stevig handje helpen. Geld speelt dan geen rol. Dat is er in onze samenleving meer dan genoeg.
Ds. Lieuwe Giethoorn, projectleider Kerk2025